Informatie over het woord beplanten (Nederlands → Esperanto: priplanti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈplɑntə(n)/
Afbrekingbe·plan·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) beplant(ik) beplantte
(jij) beplant(jij) beplantte
(hij) beplant(hij) beplantte
(wij) beplanten(wij) beplantten
(jullie) beplanten(jullie) beplantten
(gij) beplant(gij) beplanttet
(zij) beplanten(zij) beplantten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) beplante(dat ik) beplantte
(dat jij) beplante(dat jij) beplantte
(dat hij) beplante(dat hij) beplantte
(dat wij) beplanten(dat wij) beplantten
(dat jullie) beplanten(dat jullie) beplantten
(dat gij) beplantet(dat gij) beplanttet
(dat zij) beplanten(dat zij) beplantten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
beplantbeplant
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
beplantend, beplantende(hebben) beplant

Vertalingen

Engelsplant
Esperantopriplanti