Synoniemen: overhoren, uitvragen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯tɦorə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·ho·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) hoor uit | (ik) hoorde uit |
(jij) hoort uit | (jij) hoorde uit |
(hij) hoort uit | (hij) hoorde uit |
(wij) horen uit | (wij) hoorden uit |
(jullie) horen uit | (jullie) hoorden uit |
(gij) hoort uit | (gij) hoordet uit |
(zij) horen uit | (zij) hoorden uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uithore | (dat ik) uithoorde |
(dat jij) uithore | (dat jij) uithoorde |
(dat hij) uithore | (dat hij) uithoorde |
(dat wij) uithoren | (dat wij) uithoorden |
(dat jullie) uithoren | (dat jullie) uithoorden |
(dat gij) uithoret | (dat gij) uithoordet |
(dat zij) uithoren | (dat zij) uithoorden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
hoor uit | hoort uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uithorend, uithorende | (hebben) uitgehoord |