Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈdodrɵkə(n)/ |
Afbreking | dood·druk·ken |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) druk dood | (ik) drukte dood |
(jij) drukt dood | (jij) drukte dood |
(hij) drukt dood | (hij) drukte dood |
(wij) drukken dood | (wij) drukten dood |
(jullie) drukken dood | (jullie) drukten dood |
(gij) drukt dood | (gij) druktet dood |
(zij) drukken dood | (zij) drukten dood |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) dooddrukke | (dat ik) dooddrukte |
(dat jij) dooddrukke | (dat jij) dooddrukte |
(dat hij) dooddrukke | (dat hij) dooddrukte |
(dat wij) dooddrukken | (dat wij) dooddrukten |
(dat jullie) dooddrukken | (dat jullie) dooddrukten |
(dat gij) dooddrukket | (dat gij) dooddruktet |
(dat zij) dooddrukken | (dat zij) dooddrukten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
druk dood | drukt dood |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
dooddrukkend, dooddrukkende | (hebben) doodgedrukt |
Engels | squeeze to death |
---|---|
Esperanto | premmortigi |