Informatie over het woord pocheren (Nederlands → Esperanto: poĉi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/poˈsjerə(n)/
Afbrekingpo·che·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) pocheer(ik) pocheerde
(jij) pocheert(jij) pocheerde
(hij) pocheert(hij) pocheerde
(wij) pocheren(wij) pocheerden
(jullie) pocheren(jullie) pocheerden
(gij) pocheert(gij) pocheerdet
(zij) pocheren(zij) pocheerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) pochere(dat ik) pocheerde
(dat jij) pochere(dat jij) pocheerde
(dat hij) pochere(dat hij) pocheerde
(dat wij) pocheren(dat wij) pocheerden
(dat jullie) pocheren(dat jullie) pocheerden
(dat gij) pocheret(dat gij) pocheerdet
(dat zij) pocheren(dat zij) pocheerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pocheerpocheert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
pocherend, pocherende(hebben) gepocheerd

Vertalingen

Engelspoach
Esperantopoĉi
Spaansescalfar