Informatie over het woord afkunnen (Nederlands → Esperanto: povi tutfari)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfkɵnə(n)/
Afbrekingaf·kun·nen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kan af(ik) kon af
(jij) kan af, kunt af(jij) kon af
(hij) kan af(hij) kon af
(wij) kunnen af(wij) konden af
(jullie) kunnen af(jullie) konden af
(gij) kunt af(gij) kondt af
(zij) kunnen af(zij) konden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afkunne(dat ik) afkonne
(dat jij) afkunne(dat jij) afkonne
(dat hij) afkunne(dat hij) afkonne
(dat wij) afkunnen(dat wij) afkonnen
(dat jullie) afkunnen(dat jullie) afkonnen
(dat gij) afkunnet(dat gij) afkonnet
(dat zij) afkunnen(dat zij) afkonnen
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afkunnend, afkunnende(hebben) afgekund

Vertalingen

Engelsbe able to cope with; be able to handle
Esperantopovi tutfari