Synoniemen: vergemakkelijken, verlichten, faciliëren, faciliteren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔplɵxtə(n)/ |
---|
Afbreking | op·luch·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) oplucht | (ik) opluchtte |
(jij) oplucht | (jij) opluchtte |
(hij) oplucht | (hij) opluchtte |
(wij) opluchten | (wij) opluchtten |
(jullie) opluchten | (jullie) opluchtten |
(gij) oplucht | (gij) opluchttet |
(zij) opluchten | (zij) opluchtten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) opluchte | (dat ik) opluchtte |
(dat jij) opluchte | (dat jij) opluchtte |
(dat hij) opluchte | (dat hij) opluchtte |
(dat wij) opluchten | (dat wij) opluchtten |
(dat jullie) opluchten | (dat jullie) opluchtten |
(dat gij) opluchtet | (dat gij) opluchttet |
(dat zij) opluchten | (dat zij) opluchtten |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
opluchtend, opluchtende | (hebben) opgelucht |