Informatie over het woord snauwen (Nederlands → Esperanto: diri krude)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsnɑu̯̯ʋə(n)/
Afbrekingsnau·wen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snauw(ik) snauwde
(jij) snauwt(jij) snauwde
(hij) snauwt(hij) snauwde
(wij) snauwen(wij) snauwden
(jullie) snauwen(jullie) snauwden
(gij) snauwt(gij) snauwdet
(zij) snauwen(zij) snauwden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) snauwe(dat ik) snauwde
(dat jij) snauwe(dat jij) snauwde
(dat hij) snauwe(dat hij) snauwde
(dat wij) snauwen(dat wij) snauwden
(dat jullie) snauwen(dat jullie) snauwden
(dat gij) snauwet(dat gij) snauwdet
(dat zij) snauwen(dat zij) snauwden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
snauwsnauwt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
snauwend, snauwende(hebben) gesnauwd

Voorbeelden van gebruik

„Wacht even”, snauwde Beson nijdig en de huisknecht weifelde.
„Koppen dicht, allemaal!” snauwde de officier.
„Nee!” snauwde hij.

Vertalingen

Engelssnarl
Esperantodiri krude