Informatie over het woord bikkelen (Nederlands → Esperanto: ostetludi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɪkələ(n)/
Afbrekingbik·ke·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bikkel(ik) bikkelde
(jij) bikkelt(jij) bikkelde
(hij) bikkelt(hij) bikkelde
(wij) bikkelen(wij) bikkelden
(jullie) bikkelen(jullie) bikkelden
(gij) bikkelt(gij) bikkeldet
(zij) bikkelen(zij) bikkelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bikkele(dat ik) bikkelde
(dat jij) bikkele(dat jij) bikkelde
(dat hij) bikkele(dat hij) bikkelde
(dat wij) bikkelen(dat wij) bikkelden
(dat jullie) bikkelen(dat jullie) bikkelden
(dat gij) bikkelet(dat gij) bikkeldet
(dat zij) bikkelen(dat zij) bikkelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bikkelbikkelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bikkelend, bikkelende(hebben) gebikkeld

Vertalingen

Esperantoostetludi