Informatie over het woord opvolgen (Nederlands → Esperanto: obei al)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpfɔlɣə(n)/
Afbrekingop·vol·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) volg op(ik) volgde op
(jij) volgt op(jij) volgde op
(hij) volgt op(hij) volgde op
(wij) volgen op(wij) volgden op
(jullie) volgen op(jullie) volgden op
(gij) volgt op(gij) volgdet op
(zij) volgen op(zij) volgden op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opvolge(dat ik) opvolgde
(dat jij) opvolge(dat jij) opvolgde
(dat hij) opvolge(dat hij) opvolgde
(dat wij) opvolgen(dat wij) opvolgden
(dat jullie) opvolgen(dat jullie) opvolgden
(dat gij) opvolget(dat gij) opvolgdet
(dat zij) opvolgen(dat zij) opvolgden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
volg opvolgt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opvolgend, opvolgende(hebben) opgevolgd

Vertalingen

Esperantoobei al