Synoniem: nuanceren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) schakeer | (ik) schakeerde |
(jij) schakeert | (jij) schakeerde |
(hij) schakeert | (hij) schakeerde |
(wij) schakeren | (wij) schakeerden |
(jullie) schakeren | (jullie) schakeerden |
(gij) schakeert | (gij) schakeerdet |
(zij) schakeren | (zij) schakeerden |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) schakere | (dat ik) schakeerde |
(dat jij) schakere | (dat jij) schakeerde |
(dat hij) schakere | (dat hij) schakeerde |
(dat wij) schakeren | (dat wij) schakeerden |
(dat jullie) schakeren | (dat jullie) schakeerden |
(dat gij) schakeret | (dat gij) schakeerdet |
(dat zij) schakeren | (dat zij) schakeerden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
schakeer | schakeert |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
schakerend, schakerende | (hebben) geschakeerd |
Duits | abstufen; nuancieren; schattieren |
---|---|
Engels | spin |
Esperanto | nuanci |