Informatie over het woord spijkeren (Nederlands → Esperanto: najli)

Synoniem: nagelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈspɛi̯kərə(n)/
Afbrekingspij·ke·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) spijker(ik) spijkerde
(jij) spijkert(jij) spijkerde
(hij) spijkert(hij) spijkerde
(wij) spijkeren(wij) spijkerden
(jullie) spijkeren(jullie) spijkerden
(gij) spijkert(gij) spijkerdet
(zij) spijkeren(zij) spijkerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) spijkere(dat ik) spijkerde
(dat jij) spijkere(dat jij) spijkerde
(dat hij) spijkere(dat hij) spijkerde
(dat wij) spijkeren(dat wij) spijkerden
(dat jullie) spijkeren(dat jullie) spijkerden
(dat gij) spijkeret(dat gij) spijkerdet
(dat zij) spijkeren(dat zij) spijkerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
spijkerspijkert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
spijkerend, spijkerende(hebben) gespijkerd

Voorbeelden van gebruik

Was het doodshoofd aan de tak gespijkerd met het gezicht naar de buitenkant, of met het gezicht naar de boom?

Vertalingen

Duitsnageln
Engelsnail
Engels (Oudengels)næglian
Esperantonajli
Fransclouer
Papiamentsklaba
Portugeescravar; pregar
Saterfriesnailje; spiekerje
Spaansclavetear
Westerlauwers Friesspikerje
Zweedsspika