Informatie over het woord nagelen (Nederlands → Esperanto: najli)

Synoniem: spijkeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈnaɣələ(n)/
Afbrekingna·ge·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) nagel(ik) nagelde
(jij) nagelt(jij) nagelde
(hij) nagelt(hij) nagelde
(wij) nagelen(wij) nagelden
(jullie) nagelen(jullie) nagelden
(gij) nagelt(gij) nageldet
(zij) nagelen(zij) nagelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) nagele(dat ik) nagelde
(dat jij) nagele(dat jij) nagelde
(dat hij) nagele(dat hij) nagelde
(dat wij) nagelen(dat wij) nagelden
(dat jullie) nagelen(dat jullie) nagelden
(dat gij) nagelet(dat gij) nageldet
(dat zij) nagelen(dat zij) nagelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
nagelnagelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
nagelend, nagelende(hebben) genageld

Voorbeelden van gebruik

Wij stonden als aan de grond genageld

Vertalingen

Duitsnageln
Engelsnail
Engels (Oudengels)næglian
Esperantonajli
Fransclouer
Papiamentsklaba
Portugeescravar; pregar
Saterfriesnailje; spiekerje
Spaansclavetear
Westerlauwers Friesspikerje
Zweedsspika