Informatie over het woord afpassen (Nederlands → Esperanto: mezuri ĝuste)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfpɑsə(n)/
Afbrekingaf·pas·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) pas af(ik) paste af
(jij) past af(jij) paste af
(hij) past af(hij) paste af
(wij) passen af(wij) pasten af
(jullie) passen af(jullie) pasten af
(gij) past af(gij) pastet af
(zij) passen af(zij) pasten af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afpasse(dat ik) afpaste
(dat jij) afpasse(dat jij) afpaste
(dat hij) afpasse(dat hij) afpaste
(dat wij) afpassen(dat wij) afpasten
(dat jullie) afpassen(dat jullie) afpasten
(dat gij) afpasset(dat gij) afpastet
(dat zij) afpassen(dat zij) afpasten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pas afpast af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afpassend, afpassende(hebben) afgepast

Vertalingen

Engelspace
Esperantomezuri ĝuste
Westerlauwers Friesôfpasse