Informatie over het woord metselen (Nederlands → Esperanto: masoni)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈmɛtsələ(n)/
Afbrekingmet·se·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) metsel(ik) metselde
(jij) metselt(jij) metselde
(hij) metselt(hij) metselde
(wij) metselen(wij) metselden
(jullie) metselen(jullie) metselden
(gij) metselt(gij) metseldet
(zij) metselen(zij) metselden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) metsele(dat ik) metselde
(dat jij) metsele(dat jij) metselde
(dat hij) metsele(dat hij) metselde
(dat wij) metselen(dat wij) metselden
(dat jullie) metselen(dat jullie) metselden
(dat gij) metselet(dat gij) metseldet
(dat zij) metselen(dat zij) metselden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
metselmetselt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
metselend, metselende(hebben) gemetseld

Voorbeelden van gebruik

„In dat geval”, hernam de ambtenaar eerste klasse, „moeten deze werkzaamheden onmiddellijk gestaakt worden en dient het reeds gemetselde met de grond gelijk te worden gemaakt.”

Vertalingen

Catalaansconstruir
Duitsmauern
Engelsbuild; mason
Esperantomasoni
Faeröersmúra
Fransmaçonner
Portugeesfazer obra de alvenaria; trabalhar de pedreiro
Roemeensclădi; construi
Saterfriesmuurje
Spaanstrabajar de albañil
Westerlauwers Friesmitselje
Zweedsmura