Informatie over het woord mokeren (Nederlands → Esperanto: martelegi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈmokərə(n)/
Afbrekingmo·ke·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) moker(ik) mokerde
(jij) mokert(jij) mokerde
(hij) mokert(hij) mokerde
(wij) mokeren(wij) mokerden
(jullie) mokeren(jullie) mokerden
(gij) mokert(gij) mokerdet
(zij) mokeren(zij) mokerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) mokere(dat ik) mokerde
(dat jij) mokere(dat jij) mokerde
(dat hij) mokere(dat hij) mokerde
(dat wij) mokeren(dat wij) mokerden
(dat jullie) mokeren(dat jullie) mokerden
(dat gij) mokeret(dat gij) mokerdet
(dat zij) mokeren(dat zij) mokerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
mokermokert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
mokerend, mokerende(hebben) gemokerd

Vertalingen

Esperantomartelegi