Synoniemen: te eten geven, voederen, voeren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈspɛi̯zəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | spij·zi·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) spijzig | (ik) spijzigde |
(jij) spijzigt | (jij) spijzigde |
(hij) spijzigt | (hij) spijzigde |
(wij) spijzigen | (wij) spijzigden |
(jullie) spijzigen | (jullie) spijzigden |
(gij) spijzigt | (gij) spijzigdet |
(zij) spijzigen | (zij) spijzigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) spijzige | (dat ik) spijzigde |
(dat jij) spijzige | (dat jij) spijzigde |
(dat hij) spijzige | (dat hij) spijzigde |
(dat wij) spijzigen | (dat wij) spijzigden |
(dat jullie) spijzigen | (dat jullie) spijzigden |
(dat gij) spijziget | (dat gij) spijzigdet |
(dat zij) spijzigen | (dat zij) spijzigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
spijzig | spijzigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
spijzigend, spijzigende | (hebben) gespijzigd |