Informatie over het woord schrokken (Nederlands → Esperanto: manĝegi)

Synoniemen: gulzig eten, schransen, buffelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxrɔkə(n)/
Afbrekingschrok·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schrok(ik) schrokte
(jij) schrokt(jij) schrokte
(hij) schrokt(hij) schrokte
(wij) schrokken(wij) schrokten
(jullie) schrokken(jullie) schrokten
(gij) schrokt(gij) schroktet
(zij) schrokken(zij) schrokten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schrokke(dat ik) schrokte
(dat jij) schrokke(dat jij) schrokte
(dat hij) schrokke(dat hij) schrokte
(dat wij) schrokken(dat wij) schrokten
(dat jullie) schrokken(dat jullie) schrokten
(dat gij) schrokket(dat gij) schroktet
(dat zij) schrokken(dat zij) schrokten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schrokschrokt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schrokkend, schrokkende(hebben) geschrokt

Voorbeelden van gebruik

Een andere keer kwamen ze een reptiel met een tijgerhoofd tegen, dat van een karkas zat te schrokken, maar ze konden ongehinderd passeren.
Tomas stond erom bekend dat hij enorm kon schrokken.

Vertalingen

Duitsfressen; schlingen; verschlingen
Engelswolf
Esperantomanĝegi; manĝi avidege
Fransbâfrer