Synoniemen: gulzig eten, schransen, buffelen
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈsxrɔkə(n)/ |
Afbreking | schrok·ken |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) schrok | (ik) schrokte |
(jij) schrokt | (jij) schrokte |
(hij) schrokt | (hij) schrokte |
(wij) schrokken | (wij) schrokten |
(jullie) schrokken | (jullie) schrokten |
(gij) schrokt | (gij) schroktet |
(zij) schrokken | (zij) schrokten |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) schrokke | (dat ik) schrokte |
(dat jij) schrokke | (dat jij) schrokte |
(dat hij) schrokke | (dat hij) schrokte |
(dat wij) schrokken | (dat wij) schrokten |
(dat jullie) schrokken | (dat jullie) schrokten |
(dat gij) schrokket | (dat gij) schroktet |
(dat zij) schrokken | (dat zij) schrokten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
schrok | schrokt |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
schrokkend, schrokkende | (hebben) geschrokt |
Duits | fressen; schlingen; verschlingen |
---|---|
Engels | wolf |
Esperanto | manĝegi; manĝi avidege |
Frans | bâfrer |