Synoniemen: het verkeerde pad opgaan, slecht worden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔnˈtaːrdə(n)/ |
---|
Afbreking | ont·aar·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontaard | (ik) ontaardde |
(jij) ontaardt | (jij) ontaardde |
(hij) ontaardt | (hij) ontaardde |
(wij) ontaarden | (wij) ontaardden |
(jullie) ontaarden | (jullie) ontaardden |
(gij) ontaardt | (gij) ontaarddet |
(zij) ontaarden | (zij) ontaardden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontaarde | (dat ik) ontaardde |
(dat jij) ontaarde | (dat jij) ontaardde |
(dat hij) ontaarde | (dat hij) ontaardde |
(dat wij) ontaarden | (dat wij) ontaardden |
(dat jullie) ontaarden | (dat jullie) ontaardden |
(dat gij) ontaardet | (dat gij) ontaarddet |
(dat zij) ontaarden | (dat zij) ontaardden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ontaard | ontaardt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontaardend, ontaardende | (hebben) ontaard |