Informatie over het woord afzwaaien (Nederlands → Esperanto: malmobiliziĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfsʋaːjə(n)/
Afbrekingaf·zwaai·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zwaai af(ik) zwaaide af
(jij) zwaait af(jij) zwaaide af
(hij) zwaait af(hij) zwaaide af
(wij) zwaaien af(wij) zwaaiden af
(jullie) zwaaien af(jullie) zwaaiden af
(gij) zwaait af(gij) zwaaidet af
(zij) zwaaien af(zij) zwaaiden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afzwaaie(dat ik) afzwaaide
(dat jij) afzwaaie(dat jij) afzwaaide
(dat hij) afzwaaie(dat hij) afzwaaide
(dat wij) afzwaaien(dat wij) afzwaaiden
(dat jullie) afzwaaien(dat jullie) afzwaaiden
(dat gij) afzwaaiet(dat gij) afzwaaidet
(dat zij) afzwaaien(dat zij) afzwaaiden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afzwaaiend, afzwaaiende(zijn) afgezwaaid

Vertalingen

Engelsbe released; demob
Esperantomalmobiliziĝi