Informatie over het woord afkoppelen (Nederlands → Esperanto: malkupli)

Synoniemen: afhaken, ontkoppelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfkɔpələ(n)/
Afbrekingaf·kop·pe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) koppel af(ik) koppelde af
(jij) koppelt af(jij) koppelde af
(hij) koppelt af(hij) koppelde af
(wij) koppelen af(wij) koppelden af
(jullie) koppelen af(jullie) koppelden af
(gij) koppelt af(gij) koppeldet af
(zij) koppelen af(zij) koppelden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afkoppele(dat ik) afkoppelde
(dat jij) afkoppele(dat jij) afkoppelde
(dat hij) afkoppele(dat hij) afkoppelde
(dat wij) afkoppelen(dat wij) afkoppelden
(dat jullie) afkoppelen(dat jullie) afkoppelden
(dat gij) afkoppelet(dat gij) afkoppeldet
(dat zij) afkoppelen(dat zij) afkoppelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
koppel afkoppelt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afkoppelend, afkoppelende(hebben) afgekoppeld

Vertalingen

Deenskoble af
Duitsabkuppeln; auskuppeln; loskuppeln
Engelsuncouple
Esperantomalkupli
Fransdétacher