Informatie over het woord ontwijden (Nederlands → Esperanto: malkonsekri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɔntˈʋɛi̯də(n)/
Afbrekingont·wij·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ontwijd(ik) ontwijdde
(jij) ontwijdt(jij) ontwijdde
(hij) ontwijdt(hij) ontwijdde
(wij) ontwijden(wij) ontwijdden
(jullie) ontwijden(jullie) ontwijdden
(gij) ontwijdt(gij) ontwijddet
(zij) ontwijden(zij) ontwijdden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ontwijde(dat ik) ontwijdde
(dat jij) ontwijde(dat jij) ontwijdde
(dat hij) ontwijde(dat hij) ontwijdde
(dat wij) ontwijden(dat wij) ontwijdden
(dat jullie) ontwijden(dat jullie) ontwijdden
(dat gij) ontwijdet(dat gij) ontwijddet
(dat zij) ontwijden(dat zij) ontwijdden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ontwijdontwijdt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ontwijdend, ontwijdende(hebben) ontwijd

Vertalingen

Esperantomalkonsekri