Informatie over het woord dimmen (Nederlands → Esperanto: lumredukti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdɪmə(n)/
Afbrekingdim·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) dim(ik) dimde
(jij) dimt(jij) dimde
(hij) dimt(hij) dimde
(wij) dimmen(wij) dimden
(jullie) dimmen(jullie) dimden
(gij) dimt(gij) dimdet
(zij) dimmen(zij) dimden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dimme(dat ik) dimde
(dat jij) dimme(dat jij) dimde
(dat hij) dimme(dat hij) dimde
(dat wij) dimmen(dat wij) dimden
(dat jullie) dimmen(dat jullie) dimden
(dat gij) dimmet(dat gij) dimdet
(dat zij) dimmen(dat zij) dimden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
dimdimt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
dimmend, dimmende(hebben) gedimd

Vertalingen

Engelsdim
Esperantolumredukti; redukti la lumon