Informatie over het woord dichtsnoeren (Nederlands → Esperanto: kunŝnuri)

Synoniem: samensnoeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdɪx(t)snuːrə(n)/
Afbrekingdicht·snoe·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snoer dicht(ik) snoerde dicht
(jij) snoert dicht(jij) snoerde dicht
(hij) snoert dicht(hij) snoerde dicht
(wij) snoeren dicht(wij) snoerden dicht
(jullie) snoeren dicht(jullie) snoerden dicht
(gij) snoert dicht(gij) snoerdet dicht
(zij) snoeren dicht(zij) snoerden dicht
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) dichtsnoere(dat ik) dichtsnoerde
(dat jij) dichtsnoere(dat jij) dichtsnoerde
(dat hij) dichtsnoere(dat hij) dichtsnoerde
(dat wij) dichtsnoeren(dat wij) dichtsnoerden
(dat jullie) dichtsnoeren(dat jullie) dichtsnoerden
(dat gij) dichtsnoeret(dat gij) dichtsnoerdet
(dat zij) dichtsnoeren(dat zij) dichtsnoerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
snoer dichtsnoert dicht
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
dichtsnoerend, dichtsnoerende(hebben) dichtgesnoerd

Vertalingen

Esperantokunŝnuri