Synoniemen: bijeenvoegen, samenstellen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɪˈnenzɛtə(n)/ |
---|
Afbreking | in·een·zet·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) zet ineen | (ik) zette ineen |
(jij) zet ineen | (jij) zette ineen |
(hij) zet ineen | (hij) zette ineen |
(wij) zetten ineen | (wij) zetten ineen |
(jullie) zetten ineen | (jullie) zetten ineen |
(gij) zet ineen | (gij) zettet ineen |
(zij) zetten ineen | (zij) zetten ineen |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ineenzette | (dat ik) ineenzette |
(dat jij) ineenzette | (dat jij) ineenzette |
(dat hij) ineenzette | (dat hij) ineenzette |
(dat wij) ineenzetten | (dat wij) ineenzetten |
(dat jullie) ineenzetten | (dat jullie) ineenzetten |
(dat gij) ineenzettet | (dat gij) ineenzettet |
(dat zij) ineenzetten | (dat zij) ineenzetten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
zet ineen | zet ineen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ineenzettend, ineenzettende | (hebben) ineengezet |