Informatie over het woord kruisigen (Nederlands → Esperanto: krucumi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkrœy̯səɣə(n)/
Afbrekingkrui·si·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kruisig(ik) kruisigde
(jij) kruisigt(jij) kruisigde
(hij) kruisigt(hij) kruisigde
(wij) kruisigen(wij) kruisigden
(jullie) kruisigen(jullie) kruisigden
(gij) kruisigt(gij) kruisigdet
(zij) kruisigen(zij) kruisigden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kruisige(dat ik) kruisigde
(dat jij) kruisige(dat jij) kruisigde
(dat hij) kruisige(dat hij) kruisigde
(dat wij) kruisigen(dat wij) kruisigden
(dat jullie) kruisigen(dat jullie) kruisigden
(dat gij) kruisiget(dat gij) kruisigdet
(dat zij) kruisigen(dat zij) kruisigden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kruisigkruisigt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kruisigend, kruisigende(hebben) gekruisigd

Voorbeelden van gebruik

Als je teruggaat naar Shadizar, wordt je gekruisigd omdat je je mannen bent kwijtgeraakt, óók als je ze mijn hoofd brengt, en ik betwijfel of je daartoe in staat bent.
De kelk kwam in handen van ene Jozef van Arimatea, die naar men zegt in de kelk het bloed opving uit de wonden van de gekruisigde Christus.

Vertalingen

Duitskreuzigen; ans Kreuz schlagen
Engelscrucify
Esperantokrucumi; alkrucigi
Faeröerskrossfesta
Portugeescrucificar
Saterfrieskjuusigje
Spaanscrucificar
Tsjechischukřižovat
Zweedskorstfästa