Synoniemen: opkrikken, vijzelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔpfɛi̯zələ(n)/ |
---|
Afbreking | op·vij·zelen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) vijzel op | (ik) vijzelde op |
(jij) vijzelt op | (jij) vijzelde op |
(hij) vijzelt op | (hij) vijzelde op |
(wij) vijzelen op | (wij) vijzelden op |
(jullie) vijzelen op | (jullie) vijzelden op |
(gij) vijzelt op | (gij) vijzeldet op |
(zij) vijzelen op | (zij) vijzelden op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) opvijzele | (dat ik) opvijzelde |
(dat jij) opvijzele | (dat jij) opvijzelde |
(dat hij) opvijzele | (dat hij) opvijzelde |
(dat wij) opvijzelen | (dat wij) opvijzelden |
(dat jullie) opvijzelen | (dat jullie) opvijzelden |
(dat gij) opvijzelet | (dat gij) opvijzeldet |
(dat zij) opvijzelen | (dat zij) opvijzelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
vijzel op | vijzelt op |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
opvijzelend, opvijzelende | (hebben) opgevijzeld |