Informatie over het woord uitteren (Nederlands → Esperanto: konsumiĝi)

Synoniemen: kwijnen, opraken, verteren, wegteren

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) teer uit(ik) teerde uit
(jij) teert uit(jij) teerde uit
(hij) teert uit(hij) teerde uit
(wij) teren uit(wij) teerden uit
(jullie) teren uit(jullie) teerden uit
(gij) teert uit(gij) teerdet uit
(zij) teren uit(zij) teerden uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uittere(dat ik) uitteerde
(dat jij) uittere(dat jij) uitteerde
(dat hij) uittere(dat hij) uitteerde
(dat wij) uitteren(dat wij) uitteerden
(dat jullie) uitteren(dat jullie) uitteerden
(dat gij) uitteret(dat gij) uitteerdet
(dat zij) uitteren(dat zij) uitteerden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitterend, uitterende(zijn) uitgeteerd

Vertalingen

Duitszehren; konsumiert werden; verbraucht werden; verzehrt werden; sich aufzehren; sich verzehren; sich aufreiben
Esperantokonsumiĝi