Informatie over het woord opraken (Nederlands → Esperanto: konsumiĝi)

Synoniemen: kwijnen, uitteren, verteren, wegteren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔprakə(n)/
Afbrekingop·ra·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) raak op(ik) raakte op
(jij) raakt op(jij) raakte op
(hij) raakt op(hij) raakte op
(wij) raken op(wij) raakten op
(jullie) raken op(jullie) raakten op
(gij) raakt op(gij) raaktet op
(zij) raken op(zij) raakten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) oprake(dat ik) opraakte
(dat jij) oprake(dat jij) opraakte
(dat hij) oprake(dat hij) opraakte
(dat wij) opraken(dat wij) opraakten
(dat jullie) opraken(dat jullie) opraakten
(dat gij) opraket(dat gij) opraaktet
(dat zij) opraken(dat zij) opraakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
raak opraakt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
oprakend, oprakende(zijn) opgeraakt

Vertalingen

Duitszehren; konsumiert werden; verbraucht werden; verzehrt werden; sich aufzehren; sich verzehren; sich aufreiben
Esperantokonsumiĝi