Synoniemen: als voorwaarde stellen, bedingen, conditioneren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /stipyˈlerə(n)/ |
---|
Afbreking | sti·pu·le·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) stipuleer | (ik) stipuleerde |
(jij) stipuleert | (jij) stipuleerde |
(hij) stipuleert | (hij) stipuleerde |
(wij) stipuleren | (wij) stipuleerden |
(jullie) stipuleren | (jullie) stipuleerden |
(gij) stipuleert | (gij) stipuleerdet |
(zij) stipuleren | (zij) stipuleerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) stipulere | (dat ik) stipuleerde |
(dat jij) stipulere | (dat jij) stipuleerde |
(dat hij) stipulere | (dat hij) stipuleerde |
(dat wij) stipuleren | (dat wij) stipuleerden |
(dat jullie) stipuleren | (dat jullie) stipuleerden |
(dat gij) stipuleret | (dat gij) stipuleerdet |
(dat zij) stipuleren | (dat zij) stipuleerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stipuleer | stipuleert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
stipulerend, stipulerende | (hebben) gestipuleerd |