Synoniemen: omleggen, overschakelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔmsxakələ(n)/ |
---|
Afbreking | om·scha·ke·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) schakel om | (ik) schakelde om |
(jij) schakelt om | (jij) schakelde om |
(hij) schakelt om | (hij) schakelde om |
(wij) schakelen om | (wij) schakelden om |
(jullie) schakelen om | (jullie) schakelden om |
(gij) schakelt om | (gij) schakeldet om |
(zij) schakelen om | (zij) schakelden om |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) omschakele | (dat ik) omschakelde |
(dat jij) omschakele | (dat jij) omschakelde |
(dat hij) omschakele | (dat hij) omschakelde |
(dat wij) omschakelen | (dat wij) omschakelden |
(dat jullie) omschakelen | (dat jullie) omschakelden |
(dat gij) omschakelet | (dat gij) omschakeldet |
(dat zij) omschakelen | (dat zij) omschakelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
schakel om | schakelt om |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
omschakelend, omschakelende | (hebben) omgeschakeld |