Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) karakteriseer | (ik) karakteriseerde |
(jij) karakteriseert | (jij) karakteriseerde |
(hij) karakteriseert | (hij) karakteriseerde |
(wij) karakteriseren | (wij) karakteriseerden |
(jullie) karakteriseren | (jullie) karakteriseerden |
(gij) karakteriseert | (gij) karakteriseerdet |
(zij) karakteriseren | (zij) karakteriseerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) karakterisere | (dat ik) karakteriseerde |
(dat jij) karakterisere | (dat jij) karakteriseerde |
(dat hij) karakterisere | (dat hij) karakteriseerde |
(dat wij) karakteriseren | (dat wij) karakteriseerden |
(dat jullie) karakteriseren | (dat jullie) karakteriseerden |
(dat gij) karakteriseret | (dat gij) karakteriseerdet |
(dat zij) karakteriseren | (dat zij) karakteriseerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
karakteriseer | karakteriseert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
karakteriserend, karakteriserende | (hebben) gekarakteriseerd |