Informatie over het woord bijleggen (Nederlands → Esperanto: kapei)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɛi̯ləɣə(n)/
Afbrekingbij·leg·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) leg bij(ik) legde bij
(jij) legt bij(jij) legde bij
(hij) legt bij(hij) legde bij
(wij) leggen bij(wij) legden bij
(jullie) leggen bij(jullie) legden bij
(gij) legt bij(gij) legdet bij
(zij) leggen bij(zij) legden bij
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bijlegge(dat ik) bijlegde
(dat jij) bijlegge(dat jij) bijlegde
(dat hij) bijlegge(dat hij) bijlegde
(dat wij) bijleggen(dat wij) bijlegden
(dat jullie) bijleggen(dat jullie) bijlegden
(dat gij) bijlegget(dat gij) bijlegdet
(dat zij) bijleggen(dat zij) bijlegden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
leg bijlegt bij
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bijleggend, bijleggende(hebben) bijgelegd

Vertalingen

Engelslie to
Esperantokapei
Faeröersandøva
Spaanscapear