Synoniemen: inspannen, optuigen, spannen, tuigen
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) span voor | (ik) spande voor |
(jij) spant voor | (jij) spande voor |
(hij) spant voor | (hij) spande voor |
(wij) spannen voor | (wij) spanden voor |
(jullie) spannen voor | (jullie) spanden voor |
(gij) spant voor | (gij) spandet voor |
(zij) spannen voor | (zij) spanden voor |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) voorspanne | (dat ik) voorspande |
(dat jij) voorspanne | (dat jij) voorspande |
(dat hij) voorspanne | (dat hij) voorspande |
(dat wij) voorspannen | (dat wij) voorspanden |
(dat jullie) voorspannen | (dat jullie) voorspanden |
(dat gij) voorspannet | (dat gij) voorspandet |
(dat zij) voorspannen | (dat zij) voorspanden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
span voor | spant voor |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
voorspannend, voorspannende | (hebben) voorgespand |