Informatie over het woord slungelen (Nederlands → Esperanto: iraĉi)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) slungel(ik) slungelde
(jij) slungelt(jij) slungelde
(hij) slungelt(hij) slungelde
(wij) slungelen(wij) slungelden
(jullie) slungelen(jullie) slungelden
(gij) slungelt(gij) slungeldet
(zij) slungelen(zij) slungelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) slungele(dat ik) slungelde
(dat jij) slungele(dat jij) slungelde
(dat hij) slungele(dat hij) slungelde
(dat wij) slungelen(dat wij) slungelden
(dat jullie) slungelen(dat jullie) slungelden
(dat gij) slungelet(dat gij) slungeldet
(dat zij) slungelen(dat zij) slungelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
slungelslungelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
slungelend, slungelende(hebben) geslungeld

Vertalingen

Esperantoiraĉi