Synoniemen: binnenvallen, invallen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈbɪnə(n)rɵkə(n)/ |
---|
Afbreking | bin·nen·ruk·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ruk binnen | (ik) rukte binnen |
(jij) rukt binnen | (jij) rukte binnen |
(hij) rukt binnen | (hij) rukte binnen |
(wij) rukken binnen | (wij) rukten binnen |
(jullie) rukken binnen | (jullie) rukten binnen |
(gij) rukt binnen | (gij) ruktet binnen |
(zij) rukken binnen | (zij) rukten binnen |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) binnenrukke | (dat ik) binnenrukte |
(dat jij) binnenrukke | (dat jij) binnenrukte |
(dat hij) binnenrukke | (dat hij) binnenrukte |
(dat wij) binnenrukken | (dat wij) binnenrukten |
(dat jullie) binnenrukken | (dat jullie) binnenrukten |
(dat gij) binnenrukket | (dat gij) binnenruktet |
(dat zij) binnenrukken | (dat zij) binnenrukten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ruk binnen | rukt binnen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
binnenrukkend, binnenrukkende | (zijn) binnengerukt |