Informatie over het woord heersen (Nederlands → Esperanto: imperii)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦersə(n)/
Afbrekingheer·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) heers(ik) heerste
(jij) heerst(jij) heerste
(hij) heerst(hij) heerste
(wij) heersen(wij) heersten
(jullie) heersen(jullie) heersten
(gij) heerst(gij) heerstet
(zij) heersen(zij) heersten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) heerse(dat ik) heerste
(dat jij) heerse(dat jij) heerste
(dat hij) heerse(dat hij) heerste
(dat wij) heersen(dat wij) heersten
(dat jullie) heersen(dat jullie) heersten
(dat gij) heerset(dat gij) heerstet
(dat zij) heersen(dat zij) heersten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
heersheerst
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
heersend, heersende(hebben) geheerst

Vertalingen

Duitsherrschen
Esperantoimperii