Informatie over het woord kelen (Nederlands → Esperanto: gorĝotranĉi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkelə(n)/
Afbrekingke·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) keel(ik) keelde
(jij) keelt(jij) keelde
(hij) keelt(hij) keelde
(wij) kelen(wij) keelden
(jullie) kelen(jullie) keelden
(gij) keelt(gij) keeldet
(zij) kelen(zij) keelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kele(dat ik) keelde
(dat jij) kele(dat jij) keelde
(dat hij) kele(dat hij) keelde
(dat wij) kelen(dat wij) keelden
(dat jullie) kelen(dat jullie) keelden
(dat gij) kelet(dat gij) keeldet
(dat zij) kelen(dat zij) keelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
keelkeelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kelend, kelende(hebben) gekeeld

Vertalingen

Engelscut the throat of
Esperantogorĝotranĉi