Informatie over het woord frezen (Nederlands → Esperanto: frezi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈfrezə(n)/
Afbrekingfre·zen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) frees(ik) freesde
(jij) freest(jij) freesde
(hij) freest(hij) freesde
(wij) frezen(wij) freesden
(jullie) frezen(jullie) freesden
(gij) freest(gij) freesdet
(zij) frezen(zij) freesden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) freze(dat ik) freesde
(dat jij) freze(dat jij) freesde
(dat hij) freze(dat hij) freesde
(dat wij) frezen(dat wij) freesden
(dat jullie) frezen(dat jullie) freesden
(dat gij) frezet(dat gij) freesdet
(dat zij) frezen(dat zij) freesden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
freesfreest
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
frezend, frezende(hebben) gefreesd

Vertalingen

Duitsfräsen
Engelsmill
Esperantofrezi
Faeröersmjølva; saksa
Spaansfresar