Synoniem: verjagen
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈɑfsxrɪkə(n)/ |
Afbreking | af·schrik·ken |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) schrik af | (ik) schrok af |
(jij) schrikt af | (jij) schrok af |
(hij) schrikt af | (hij) schrok af |
(wij) schrikken af | (wij) schrokken af |
(jullie) schrikken af | (jullie) schrokken af |
(gij) schrikt af | (gij) schrokt af |
(zij) schrikken af | (zij) schrokken af |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) afschrikke | (dat ik) afschroke |
(dat jij) afschrikke | (dat jij) afschroke |
(dat hij) afschrikke | (dat hij) afschroke |
(dat wij) afschrikken | (dat wij) afschroken |
(dat jullie) afschrikken | (dat jullie) afschroken |
(dat gij) afschrikket | (dat gij) afschroket |
(dat zij) afschrikken | (dat zij) afschroken |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
schrik af | schrikt af |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
afschrikkend, afschrikkende | (hebben) afgeschrokken |
Duits | zurückschrecken |
---|---|
Engels | deter; discourage; scare; frighten off |
Esperanto | fortimigi |
Italiaans | impaurire; spaventare |
Portugees | afugentar; enxotar |
Roemeens | descuraja; înfricoșa; speria |
Saterfries | skjoue; skjouje; touräächschräkke; touräächskräkke |
Spaans | acobardar; espantar |
Westerlauwers Fries | ôfskrikke |