Informatie over het woord afraffelen (Nederlands → Esperanto: fini fuŝrapide)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfrɑfələ(n)/
Afbrekingaf·raf·fe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) raffel af(ik) raffelde af
(jij) raffelt af(jij) raffelde af
(hij) raffelt af(hij) raffelde af
(wij) raffelen af(wij) raffelden af
(jullie) raffelen af(jullie) raffelden af
(gij) raffelt af(gij) raffeldet af
(zij) raffelen af(zij) raffelden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afraffele(dat ik) afraffelde
(dat jij) afraffele(dat jij) afraffelde
(dat hij) afraffele(dat hij) afraffelde
(dat wij) afraffelen(dat wij) afraffelden
(dat jullie) afraffelen(dat jullie) afraffelden
(dat gij) afraffelet(dat gij) afraffeldet
(dat zij) afraffelen(dat zij) afraffelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
raffel afraffelt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afraffelend, afraffelende(hebben) afgeraffeld

Voorbeelden van gebruik

De priester raffelde de rite af, zette de offergaven neer en ze aanvaardden de terugtocht.

Vertalingen

Engelsbungle
Esperantofini fuŝrapide