Informatie over het woord peuteren (Nederlands → Esperanto: fingrumi)

Synoniemen: pulken, vingeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈpøtərə(n)/
Afbrekingpeu·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) peuter(ik) peuterde
(jij) peutert(jij) peuterde
(hij) peutert(hij) peuterde
(wij) peuteren(wij) peuterden
(jullie) peuteren(jullie) peuterden
(gij) peutert(gij) peuterdet
(zij) peuteren(zij) peuterden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) peutere(dat ik) peuterde
(dat jij) peutere(dat jij) peuterde
(dat hij) peutere(dat hij) peuterde
(dat wij) peuteren(dat wij) peuterden
(dat jullie) peuteren(dat jullie) peuterden
(dat gij) peuteret(dat gij) peuterdet
(dat zij) peuteren(dat zij) peuterden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
peuterpeutert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
peuterend, peuterende(hebben) gepeuterd

Vertalingen

Duitsmit den Fingern betasten; mit den Fingern herumtasten; herumfingern
Engelsfinger; handle
Esperantofingrumi
Franstâter
Portugeesapalpar
Thaisคลำ