Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) val achterover | (ik) viel achterover |
(jij) valt achterover | (jij) viel achterover |
(hij) valt achterover | (hij) viel achterover |
(wij) vallen achterover | (wij) vielen achterover |
(jullie) vallen achterover | (jullie) vielen achterover |
(gij) valt achterover | (gij) vielt achterover |
(zij) vallen achterover | (zij) vielen achterover |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) achterovervalle | (dat ik) achteroverviele |
(dat jij) achterovervalle | (dat jij) achteroverviele |
(dat hij) achterovervalle | (dat hij) achteroverviele |
(dat wij) achterovervallen | (dat wij) achterovervielen |
(dat jullie) achterovervallen | (dat jullie) achterovervielen |
(dat gij) achterovervallet | (dat gij) achterovervielet |
(dat zij) achterovervallen | (dat zij) achterovervielen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
val achterover | valt achterover |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
achterovervallend, achterovervallende | (zijn) achterovergevallen |