Informatie over het woord handwerken (Nederlands → Esperanto: fadenlabori)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦɑntʋɛrkə(n)/
Afbrekinghand·wer·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) handwerk(ik) handwerkte
(jij) handwerkt(jij) handwerkte
(hij) handwerkt(hij) handwerkte
(wij) handwerken(wij) handwerkten
(jullie) handwerken(jullie) handwerkten
(gij) handwerkt(gij) handwerktet
(zij) handwerken(zij) handwerkten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) handwerke(dat ik) handwerkte
(dat jij) handwerke(dat jij) handwerkte
(dat hij) handwerke(dat hij) handwerkte
(dat wij) handwerken(dat wij) handwerkten
(dat jullie) handwerken(dat jullie) handwerkten
(dat gij) handwerket(dat gij) handwerktet
(dat zij) handwerken(dat zij) handwerkten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
handwerkhandwerkt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
handwerkend, handwerkende(hebben) gehandwerkt

Vertalingen

Esperantofadenlabori