Informatie over het woord inschepen (Nederlands → Esperanto: enŝipigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɪnsxepə(n)/
Afbrekingin·sche·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) scheep in(ik) scheepte in
(jij) scheept in(jij) scheepte in
(hij) scheept in(hij) scheepte in
(wij) schepen in(wij) scheepten in
(jullie) schepen in(jullie) scheepten in
(gij) scheept in(gij) scheeptet in
(zij) schepen in(zij) scheepten in
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) inschepe(dat ik) inscheepte
(dat jij) inschepe(dat jij) inscheepte
(dat hij) inschepe(dat hij) inscheepte
(dat wij) inschepen(dat wij) inscheepten
(dat jullie) inschepen(dat jullie) inscheepten
(dat gij) inschepet(dat gij) inscheeptet
(dat zij) inschepen(dat zij) inscheepten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
scheep inscheept in
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
inschepend, inschepende(hebben) ingescheept

Vertalingen

Duitseinschiffen
Esperantoenŝipigi
Faeröersferma
Portugeesembarcar