Synoniemen: aangrijpen, bewegen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔnˈtruːrə(n)/ |
---|
Afbreking | ont·roe·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontroer | (ik) ontroerde |
(jij) ontroert | (jij) ontroerde |
(hij) ontroert | (hij) ontroerde |
(wij) ontroeren | (wij) ontroerden |
(jullie) ontroeren | (jullie) ontroerden |
(gij) ontroert | (gij) ontroerdet |
(zij) ontroeren | (zij) ontroerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontroere | (dat ik) ontroerde |
(dat jij) ontroere | (dat jij) ontroerde |
(dat hij) ontroere | (dat hij) ontroerde |
(dat wij) ontroeren | (dat wij) ontroerden |
(dat jullie) ontroeren | (dat jullie) ontroerden |
(dat gij) ontroeret | (dat gij) ontroerdet |
(dat zij) ontroeren | (dat zij) ontroerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ontroer | ontroert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontroerend, ontroerende | (hebben) ontroerd |