Synoniemen: emanciperen, mondig verklaren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔntˈfoɣdə(n)/ |
---|
Afbreking | ont·voog·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontvoogd | (ik) ontvoogdde |
(jij) ontvoogdt | (jij) ontvoogdde |
(hij) ontvoogdt | (hij) ontvoogdde |
(wij) ontvoogden | (wij) ontvoogdden |
(jullie) ontvoogden | (jullie) ontvoogdden |
(gij) ontvoogdt | (gij) ontvoogddet |
(zij) ontvoogden | (zij) ontvoogdden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontvoogde | (dat ik) ontvoogdde |
(dat jij) ontvoogde | (dat jij) ontvoogdde |
(dat hij) ontvoogde | (dat hij) ontvoogdde |
(dat wij) ontvoogden | (dat wij) ontvoogdden |
(dat jullie) ontvoogden | (dat jullie) ontvoogdden |
(dat gij) ontvoogdet | (dat gij) ontvoogddet |
(dat zij) ontvoogden | (dat zij) ontvoogdden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ontvoogd | ontvoogdt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontvoogdend, ontvoogdende | (hebben) ontvoogd |