Informatie over het woord opwellen (Nederlands → Esperanto: elŝpruci)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpʋɛlə(n)/
Afbrekingop·wel·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(hij) welt op(hij) welde op
(zij) wellen op(zij) welden op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat hij) opwelle(dat hij) opwelde
(dat zij) opwellen(dat zij) opwelden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opwellend, opwellende(zijn) opgeweld

Vertalingen

Engelsspout
Esperantoelŝpruci
Portugeesborbotar; esguichar; jorrar; minar