Informatie over het woord uitslijten (Nederlands → Esperanto: eluziĝi)

Synoniemen: afslijten, doorslijten, slijten, verslijten

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) slijt uit(ik) sleet uit
(jij) slijt uit(jij) sleet uit
(hij) slijt uit(hij) sleet uit
(wij) slijten uit(wij) sleten uit
(jullie) slijten uit(jullie) sleten uit
(gij) slijt uit(gij) sleet uit
(zij) slijten uit(zij) sleten uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitslijte(dat ik) uitsleee
(dat jij) uitslijte(dat jij) uitsleee
(dat hij) uitslijte(dat hij) uitsleee
(dat wij) uitslijten(dat wij) uitsleeen
(dat jullie) uitslijten(dat jullie) uitsleeen
(dat gij) uitslijtet(dat gij) uitsleeet
(dat zij) uitslijten(dat zij) uitsleeen
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitslijtend, uitslijtende(hebben) uitgesleten

Vertalingen

Engelswear away; wear off; wear out
Esperantoeluziĝi
Portugeestornar‐se consumido
Spaansdesgastarse