Synoniemen: afslijten, doorslijten, slijten, verslijten
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) slijt uit | (ik) sleet uit |
(jij) slijt uit | (jij) sleet uit |
(hij) slijt uit | (hij) sleet uit |
(wij) slijten uit | (wij) sleten uit |
(jullie) slijten uit | (jullie) sleten uit |
(gij) slijt uit | (gij) sleet uit |
(zij) slijten uit | (zij) sleten uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitslijte | (dat ik) uitsleee |
(dat jij) uitslijte | (dat jij) uitsleee |
(dat hij) uitslijte | (dat hij) uitsleee |
(dat wij) uitslijten | (dat wij) uitsleeen |
(dat jullie) uitslijten | (dat jullie) uitsleeen |
(dat gij) uitslijtet | (dat gij) uitsleeet |
(dat zij) uitslijten | (dat zij) uitsleeen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitslijtend, uitslijtende | (hebben) uitgesleten |