Informatie over het woord uitwieden (Nederlands → Esperanto: elsarki)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) wied uit(ik) wiedde uit
(jij) wiedt uit(jij) wiedde uit
(hij) wiedt uit(hij) wiedde uit
(wij) wieden uit(wij) wiedden uit
(jullie) wieden uit(jullie) wiedden uit
(gij) wiedt uit(gij) wieddet uit
(zij) wieden uit(zij) wiedden uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitwiede(dat ik) uitwiedde
(dat jij) uitwiede(dat jij) uitwiedde
(dat hij) uitwiede(dat hij) uitwiedde
(dat wij) uitwieden(dat wij) uitwiedden
(dat jullie) uitwieden(dat jullie) uitwiedden
(dat gij) uitwiedet(dat gij) uitwieddet
(dat zij) uitwieden(dat zij) uitwiedden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wied uitwiedt uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitwiedend, uitwiedende(hebben) uitgewied

Vertalingen

Engelsexterminate
Esperantoelsarki