Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) huil uit | (ik) huilde uit |
(jij) huilt uit | (jij) huilde uit |
(hij) huilt uit | (hij) huilde uit |
(wij) huilen uit | (wij) huilden uit |
(jullie) huilen uit | (jullie) huilden uit |
(gij) huilt uit | (gij) huildet uit |
(zij) huilen uit | (zij) huilden uit |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) uithuile | (dat ik) uithuilde |
(dat jij) uithuile | (dat jij) uithuilde |
(dat hij) uithuile | (dat hij) uithuilde |
(dat wij) uithuilen | (dat wij) uithuilden |
(dat jullie) uithuilen | (dat jullie) uithuilden |
(dat gij) uithuilet | (dat gij) uithuildet |
(dat zij) uithuilen | (dat zij) uithuilden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
huil uit | huilt uit |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uithuilend, uithuilende | (hebben) uitgehuild |
Duits | ausweinen |
---|---|
Esperanto | elplori |